Dyslexie: wanneer wel, wanneer niet?
Ouders zijn soms, omdat zij hun kind zien struggelen, overtuigd van het feit dat hun kind dyslexie heeft. Overigens geldt dit soms ook voor leraren. Dyslexie heb je niet zomaar en aan het diagnosticeren van dyslexie gaat een heel onderzoek vooraf. Ondanks dat de media schrijft over een wildgroei aan dyslexiediagnoses verloopt het diagnostisch proces uiterst zorgvuldig. Onlangs verscheen er een herziend protocol voor gedragswetenschappers waarbij de kans op vals positieve diagnoses nog meer zal afnemen.

Om te begrijpen wat dyslexie is, moet je begrijpen hoe je leert lezen en spellen. Ik probeer het versimpeld uit te leggen. Voordat kinderen kunnen lezen, kunnen zij praten. Onze spraak bestaat uit klanken, deze klanken vormen woorden en deze woorden hebben betekenis. Zo kunnen we begrijpen wat een ander zegt. Deze klanken zijn te koppelen aan een teken. De tekens ‘oe’ leiden tot de klank [oe]. Tegen ‘aa’ zeggen we [aa] en tegen ‘l’ zeggen we [l]. Fonetisch uitgesproken uiteraard, als een klank (en niet zoals de letternaam zoals we doen als we het alfabet opzeggen). Alle klanken die kinderen kennen en reeds gebruiken kunnen op deze manier aan tekens worden gekoppeld. Kinderen krijgen een teken aangeboden en daaraan wordt een klank gekoppeld. Dit wordt de teken-klankkoppeling genoemd, of in duurdere woorden de grafeem-foneeemkoppeling. Je ziet een ‘b’, je zegt [buh], je ziet een ‘a’, je zegt [a], je ziet een ‘l’, je zegt [l], samen maakt dit [bal]. Dit proces moet automatiseren. Door veel te lezen gaat het op een goed moment automatisch en hoef je er eigenlijk nauwelijks meer over na te denken: je kunt lezen. Tenminste, bij de meeste kinderen gaat het zo. Als door oefenen, oefenen en oefenen (naast expliciete instructie) het automatiseren niet tot stand komt dan is er, even heel simpel gezegd, sprake van dyslexie.
Uiteraard moet dyslexie wel aangetoond worden. Niet ieder kind die moeite heeft met lezen en/of spellen heeft immers dyslexie. Wat maakt dat je dyslexie hebt en wat dan niet? Bij dyslexie is het lees- en of spellingsproces zo ernstig achter dat dit zorgt voor grote belemmeringen in het schoolse en later ook dagelijkse functioneren. Dyslexie belemmert een kind om capaciteiten te ontwikkelen. Leesvaardigheid is voor het volgen van onderwijs een essentiële voorwaarde. Kinderen met ernstige dyslexie hebben meer kans op zitten-blijven, instroom op een lager niveau van onderwijs en opleidingsniveau. Ook is er een vergroot risico op problemen in het psychisch en sociaal functioneren (Tijms, et al., 2021 PDDB 3.0).
Er is sprake van ernstige dyslexie als een kind bij de laagst scorende 6,7% hoort op een woordleestoets. Scoort de leerling net even hoger dan is van milde dyslexie sprake. De genoemde achterstand op een woordleestoets is een harde grens voor de diagnose ernstige dyslexie (en daarmee de toegang tot de vergoede zorg), ook als er daarnaast een spellingsachterstand gemeten wordt. Word er alleen een significante achterstand op spelling gemeten maar geen significante achterstand op woordlezen, dan is er geen sprake van ernstige dyslexie. Zo wordt er in de diagnostiek niet alleen naar de ernst gekeken, de problemen met het lezen moeten zo hardnekkig zijn dat verschillende manieren om een kind te ondersteunen nauwelijks tot geen effect hebben. Daarbij moet het zo zijn dat er geen andere verklaringen zijn voor de problemen met lezen. Zo zijn er 3 criteria: ernst, hardnekkigheid en exclusiviteit. Uiteraard kijk je ook naar hoe een kind leest. Als de ‘cijfers’ en dat wat je ziet bij elkaar passen, dan is er sprake van dyslexie. Alleen leerlingen waarbij ernstige dyslexie wordt vermoed, komen in aanmerking voor vergoede dyslexiezorg onder de Jeugdwet, kinderen die niet aan het ernstcriterium voldoen dienen ondersteund te worden op school.
Soms wordt dyslexie vermoed bij goedpresterende leerlingen die enkel op het lezen lijken uit te vallen. Zolang deze prestaties niet aan het ernstcriterium voldoen is er geen sprake van dyslexie. Een leerling die over het algemeen zeer goed scoort, maar wat lager op lezen heeft dus geen dyslexie. Mogelijk is lezen ‘gewoon’ niet zijn sterke kant. Voorheen werd aangenomen dat een leerling kon compenseren, maar die aanname is onjuist, blijkt uit onderzoek.
Omdat voor leraren en ouders het hoe en waarom achter de diagnosestelling niet altijd duidelijk is en omdat zij de zorg om het kind ‘dragen’, gebeurt het nogal eens dat uitgeweken wordt naar alternatieve dyslexietherapieën. Aanbieders van deze therapieën gaan mee in gedachten van ouders en leraren en geven aan daarvoor dé oplossing te hebben. Zorgelijk, want een dwaalweg kan zorgen voor meer ‘schade’. Dyslexietherapieën zoals motorische trainingen, speciale en gekleurde brillen, voedingssupplementen (visolie), beelddenken (Davismethode), muziek en luistermethode (Tomatis), edukinesiologie, NLP worden als dwaalwegen beschouwd omdat er geen evidentie is dat zij bijdragen aan verbetering van het lezen en spellen (Braams, 2019, Van der Leij, 2016). Wat werkt dan wel? Een goede behandeling zet in op het technisch lezen en spellen van woorden. Daar ligt namelijk het probleem. Niet in hoe goed je touwtje kunt springen of hoe de ogen samenwerken. De juiste hulp gaat ook terug naar het begin: het koppelen van tekens aan klanken. De hulp dient zo stap voor stap opgebouwd te worden. Vaardigheid verbeteren door het herhaald te doen en kilometers te maken.
Daarom is het belangrijk dat professionals in de school weet hebben van hoe de vork in de steel zit. Zo weten zij zelf beter van de hoed en de rand en kunnen ze ouders beter voorlichten. Hopelijk heeft dit blog daar al wat aan bijgedragen.
Meer weten hierover? Kennisverbreding nodig over dit onderwerp? Ik ben je graag van dienst! Neem contact op!
Bronnen:
Protocol Dyslexie Diagnostiek en behandeling – versie 3.0 – Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie, Tijms, et al., 2021